Het is een rietkraag met een bosje erbij van wilgenstobben. De wilgentenen zaten er nog op. Die tenen hadden overigens nog geen katjes.
De wilgentakjes die nu getekend gaan worden dreven langs in het water van de Lek. Waar ze vandaan komen weet ik niet. Waarschijnlijk ergens losgeslagen tijdens de storm van een week eerder en doorgegroeid tot bloei in het water.
Het grote verschil met vroeger en nu is de waterkwaliteit. Begin jaren zeventig van de vorige eeuw was de Rijn en daarmee de Lek een open riool van chemicaliën vanuit het Ruhrgebied, maar vooral van de kalimijnen in Frankrijk. De kali kwam via de Maas en verbindende rivieren uiteindelijk in zee terecht via o.a. de Rijn. In die tijd was de Lek troebel van grauwgroene vlokken. Als je je hand erin stak was deze dito gekleurd en stinkend! Nu is het water helder en stinkt het niet meer. Gezien het grote aantal levende (en dode!) schelpen van riviermosselen moet het water schoon genoeg zijn om een populatie te handhaven. Die mosselen overigens zijn niet-inlands. Op het moment zijn er twee verschillende nieuwe soorten die elkaar beconcurreren. Of niet, want het schijnt dat de een meer houdt van snel stromend water dan de ander. Die soorten komen later aan bod om te tekenen (als ik ze tenminste allebei heb), maar nu eerst de wilgentakjes, of liever de "katjes" daarop.
Wilgenkatjes (linksonder) met een vervellingshuidje van een insect (rechtsboven) |
Als het katje gaat bloeien barst de schub open en komt er een bolletje witte haren naar buiten, het z.g. "katje". Als het katje in volle bloei is, dan steken er meeldraden uit het pluis.
Mannelijke wilgenkatje (bron: www.hetweer.nl ) |
Bij het tekenen van de takken en de katjes viel het me op dat ik geen stampers kon vinden (de vrouwelijke organen), maar wel meeldraden (de mannelijke organen).
Op een Belgische natuursite vond ik het antwoord (bron: http://www.natuurstek.be ):
"De katjes leveren namelijk massaal veel nectar en stuifmeel waaraan de vroeg vliegende insecten zoals enkele dagvlinders maar vooral zandbijen en andere solitaire bijen, zweefvliegen, en nog een resem andere insecten zich tegoed doen. Zonder de wilgen zouden zij het veel moeilijker hebben om zo vroeg op het jaar aan het nodige voedsel te geraken.
Maar laten we eens goed naar die wilgenkatjes kijken. Je hebt daarin duidelijk twee soorten.
De ene groep is groenachtig gekleurd en heeft op de top van elk katje een of enkele witrafelige veertjes die de stempels van de vrouwelijke bloem zijn.
De andere groep heeft knalgele katjes met telkens twee of enkele gele knopjes op een wit stengeltje; dat zijn de mannelijke bloemen. Op een bepaald moment barsten die gele knopjes open en dan komt het stuifmeel vrij. De wind blaast het ver weg zodat er verschillende korreltjes op zo'n veertje van de vrouwelijke bloem vallen en zo voor de bevruchting zorgen.
In tegenstelling tot de meeste gewone bloemen die je kent zijn die van de wilg dus duidelijk helemaal anders gebouwd. Bovendien vind je alleen maar vrouwelijke of alleen maar mannelijke katjes aan één struik. Je kunt dus van ver al zien of een wilgenstruik mannelijk of vrouwelijk is. Groen is altijd vrouwelijk, geel altijd mannelijk.
Insecten vliegen op beide soorten omdat zowel op de vrouwelijke als op de mannelijke katjes nectar aanwezig is. Als je zo'n katje open prutst zie je de nectardruppels zitten. Dat is het voornaamste en energierijkste voedsel. Maar er zijn ook heel wat insecten die stuifmeel eten of het verzamelen voor hun larven. Insecten die deze mannelijke katjes bezoeken zijn helemaal geel bestoven van het stuifmeel dat in hun vacht blijft plakken."
De vrouwelijke katjes (Bron: http://www.natuurstek.be ) |
De tekening in details.
Allereerst valt op dat de tak aan het uiteinde lichter van kleur is dan aan het begin. Het uiteinde is door een vliezige bast en witte korte haartjes lichtgrijzig gekleurd. De rest van de tak is geelbruin. Als je een verse tak doorbreekt is deze lichtgroen. Uitgedroogde breuken zijn bruinig. De katjes zitten om en om aan de tak, maar niet helemaal 180° t.o.v. elkaar. Hoeveel wel viel niet op te maken, daarvoor was het te willekeurig. Bij de katjes liep de tak iets breder uit en ging via een roodbruin randje over in het katje. Dat randje heeft de vorm van iets tuitende lippen en volgt het begin van de schub. De schubben hebben dezelfde kleur als de geelbruine takken en zijn vaak voorzien van twee tot drie verticale golvingen ("ribben"), hegeen goed te zien is als je het plat legt.
Een platgelegde schub van een katje, met ribben. (Let ook op de roodbruine rand aan het begin van de schub!) |
Katjes en katjes in de schub. |
Een doorgesneden katje. |
Meeldraden in wording. |
Een blaadje binnen in een katje. Was groenig en loopt zwart aan. |
Een nauwelijks 2 mm groot insect (N.B. De genoteerde maten zijn oculairmaatstreepjes, die nog geen gekoppelde SI-eenheid hebben) . |
1. Het vinden van een vrouwelijke boom met katjes
2. Het determineren van het insect.
Het eerste zal nog wel gaan, het tweede wordt moeilijk. Het is zo wie zo al heel moeilijk onvolwassen dieren op naam te brengen, daar er van de meeste soorten geen determinatietabellen bestaan. Dit dier is een laatste vervellingshuid, van ....?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten