maandag 20 februari 2017

Nederlandse Levermossen

Afgelopen vrijdag heb ik bij De Slegte in Leiden een boek gekocht over Nederlandse Levermossen van Jacobus Landwehr, uit de serie van de Koninklijke Natuurhistorische Vereniging, 1980.

Wie was Landwehr?

Ik heb altijd bewondering gehad voor zijn gedetailleerde botanische tekeningen. De man moet een eindeloos geduld hebben gehad. Mijn schetsen zijn slechts een flauwe afspiegelingen van zijn kunnen. Zijn tekeningen hebben hem op gegeven moment de status van Buitengewoon Hoogleraar opgeleverd, net als Jac. P. Thijsse.

Koos Landwehr
(bron: http://www.amstelveenweb.com )
Jacobus (Koos) Landwehr (Kampen, 3 augustus 191120 oktober 1996) was een Nederlands botanisch tekenaar, en op wat bescheidener schaal, botanicus en auteur. Hij had een achtergrond als hovenier en was beroemd om zijn fotografisch geheugen. Vanwege zijn extreem goede geheugen, was hij in staat gedetailleerde tekeningen "vanuit het hoofd" te maken.
Hij werd in Kampen geboren, als zoon van een textielhandelaar, maar verhuisde op vijfjarige leeftijd naar Amstelveen. Hij volgde een hoveniersopleiding en haalde uiteindelijk het diploma tot Tuinbouw-vakonderwijzer. Samen met zijn broer dreef hij een chrysanten- en rozenkwekerij, tot die in 1938 onteigend werd in verband met de aanleg van het Amsterdamse Bos. In 1939 kwam hij in dienst bij de plantsoenendienst van Amstelveen. Daar heeft hij zich vooral toegelegd op aanleggen en beheren van natuurrijke plantsoenen. Een geslaagd voorbeeld van een dergelijk plantsoen was de middenberm van de Beneluxbaan, nu verdwenen, door de aanleg van de sneltrambaan.

Hij was een uitstekend tekenaar. Zo leverde hij een aantal atlassen af: Bladmossenatlas (1966), Grassenatlas (1974), Atlas Nederlandse Levermossen (1980) en de Nieuwe Atlas Nederlandse Bladmossen (1984). Tevens schreef hij het boek Wilde orchideeën in Europa (1977). Dat werd uitgegeven door Natuurmonumenten na inspanningen van Victor Westhoff. Samen met Cees Sipkes was hij auteur van Wildeplantentuinen. Het voormalig Mauritsplantsoen in Amstelveen heet sinds 1997 Koos Landwehrpark en heeft sinds februari 2012 een monumentale status.
Hij was getrouwd met de Belgische Elly Estoppey, met wie hij een zoon en een dochter kreeg. In 1975, na zijn pensionering, is hij in Le Montat in Frankrijk gaan wonen.

Op grond van zijn bijzondere verdiensten ontving hij op 8 januari 1985 een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam; zijn Promotor was A.D.J. Meeuse.
Op 20 oktober 1996 overleed hij aan de gevolgen van een auto-ongeluk de dag daarvoor.
(bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Koos_Landwehr )

Atlas Nederlandse Levermossen

 
 
Zo'n 50 pagina's van het boek gaat over wat levermossen zijn, waar je ze kunt vinden en de systematiek. Er is ook een termenlijst van ecologie en onderdelen van de levermossen. Het merendeel van het boek zijn de soortbeschrijvingen (pagina's 60 - 271). Met op de even paginanummers een beschrijving (links) en op de oneven pagina's (rechts) de soortafbeeldingen. Hieronder zal ik een voorbeeld geven van beiden.
 
Tekst voor de levermos Gymnocolea inflata, het Broedkelkje op de linker pagina 154. 


Afbeelding van de levermos Gymnocolea inflata, het Broedkelkje op de rechter pagina 155. 

Het boek bevat geen tabellen, dus met alleen dit boek kom je niet snel op de juiste naam. Dat geldt overigens ook voor de Bladmossentabel.

Beknopte flora van Nederlandse Blad- en Levermossen

In 1982 is er een "Beknopte flora van Nederlandse Blad- en Levermossen" verschenen van de hand van Wim D. Margadant & Heinjo During. Deze flora verbindt zowel de Levermossen als de Bladmossen van Landwehr met elkaar door middel van tabellen.


De flora is sterker in de tabellen dan in de afbeeldingen, daarom zijn de Landwehr-atlassen zo'n welkome aanvulling (of was het andersom?) op deze flora.

Stukje tabel om het Broedkelkje te kunnen determineren.
De tekeningen in dit werk zijn verzorgd door Nol Luitingh, Huib de Miranda & mevr. N.E. Nannenga-Bremekamp. Ze voldoen, maar halen niet de kwaliteit van Landwehr. Ook het onderlinge verschil in tekeningen werkt enigszins storend. Zo zijn er vette lijntekeningen, fijne lijntekeningen en tekeningen die oorspronkelijk in potlood zijn uitgevoerd en nu als grijzige foto zijn afgebeeld. Wat mij betreft hadden ze de moeite kunnen besparen en steeds verwijzen naar de Landwehr -tekeningen. Maar ja, alle boeken in het veld meenemen is ook niet zo handig. En de flora was bedoeld voor het gebruik in het veld. Maar waar zijn dan de microscopische kenmerken en afbeeldingen dan voor nodig? Het is een beetje hinken op twee gedachten.


Gymnocolea inflata (d), het Broedkelkje, slechts een kwart pagina beslaand!
De tekening van de soort Broedkelkje beslaat in de flora slechts een kwart pagina. In zo'n hoekje kun je niet veel informatie kwijt. Zo'n tekening weegt dan ook niet op tegen het Landwehr-boek.

Dit gaat om boeken uit vervlogen tijden.

Nieuwe flora's

Hoe het met de huidige mossenflora's is gesteld weet ik niet. Ik weet wel dat de KNNV nog steeds mossenflora's uitgeeft:

bron: https://www.knnvuitgeverij.nl


Auteur: Henk Siebel, Heinjo During (van de Beknopte flora hierboven!)
  • Prijs: € 54,95
Bladmossen en levermossen herkennen & determineren
Een complete, handzame en rijk geïllustreerde flora. Hét standaardwerk voor het herkennen en determineren van alle mossen van Nederland en België.
  • Behandelt 745 soorten blad- en levermossen en 18 variëteiten
  • Compleet voor Nederland en België
  • Alle soorten doeltreffend herkennen op basis van veld- en microscopische kenmerken
  • Algemene informatie over morfologie, verzamelen en bewaren, herkenning, ecologie, verspreiding en frequentie, naamgeving en taxonomie
  • Determineersleutels tot families, geslachten en soorten
  • Per soort beknopte gegevens over substraat, habitat, levensstrategie en plantensociologische positie
  • Meer dan 2000 gedetailleerde zwart wit illustraties 
  • Actuele nomenclatuur en taxonomische indeling
  • Register met Latijnse en Nederlandse namen
Auteur Henk Siebel is ecoloog en houdt zich al jaren intensief bezig met de mossenstudie.
Heinjo During is één van de belangrijkste mossenspecialisten in Nederland.

Voorbeeldplaatje uit de nieuwe beknopte Mosflora

Verder is er nog een Basisgids Mossen van de KNNV, maar deze werkt alleen met foto's en is bovendien niet erg uitgebreid (slechts 190 soorten).



 

zondag 19 februari 2017

Dinosauriërs

In mijn jonge jaren tekende ik ook al dieren. Ook fossiele dieren. Deze tekening heb ik gemaakt in 1981-82.

Ik kan mij herinneren dat ik de onderstaande tekening helemaal uit het blote hoofd heb getekend, zonder me ervan te vergewissen of het allemaal wel klopte. Of de afgebeelde dieren wel tegelijkertijd leefden en of de flora wel overeen komt en/of überhaupt  bestaat.

Tyrannosaurus rex, een Stegosaurus, een Pterodactylus, een Apatosaurus en nog wat klein grut.
Tsja, de planten. Ze leken me wel passen in die(?) tijd.

Waarom deze oude "koeien" uit de sloot gehaald?

Op het moment draait er een cursus bij edX over de ecosystemen met betrekking tot de dinosauriërs en hun leefomgeving. De Engelstalige cursus wordt gegeven door de Universiteit van Hong Kong. Dat heeft als voordeel dat er steeds teruggegrepen wordt op de talrijke recente vondsten van dino's in o.a. de Gobi-woestijn. Het huidige Mekka van dinovindplaatsen.


What you'll learn

  • Dinosaur biology
  • How palaeontologists reconstruct ancient ecosystems using fossil and modern evidence
  • The traits and significance of a Late Cretaceous dinosaur ecosystem

SYLLABUS

Week 1:
  • Course overview and introduction to dinosaurs
  • Overview of the course, including an introduction to the Late Cretaceous course field site in Erlian, China.
  • Introduction to dinosaur biology from their appearance, classification and diet to their evolution and extinction.

Weeks 2 & 3:
  • Meat eating dinosaurs - theropods
  • A survey of the theropod dinosaurs discovered in Erlian, including their biology and insights into the preserved ecosystem.
Week 4:
  • Plant eating dinosaurs -sauropodomorph and ornithischian dinosaurs
  • A survey of Erlian’s herbivores from the dominant hadrosaur ornithischian dinosaurs to rarer sauropodomorph and non-hadrosaur ornithischian dinosaurs.
  • Learn what they tell us about herbivore biology at the time and about the local ecosystem.

Week 5:
  • Living with dinosaurs
  • A survey of the non-dinosaur reptiles, mammals, fish and invertebrates that lived with the dinosaurs of Erlian.
  • What roles did they play in this ecosystem?

Week 6:
  • Bringing dinosaurs and their ecosystems to life - diet, behaviour and growth and course summary
  • Find out what evidence palaeontologists use to bring dinosaurs to life in seemingly impossible ways.
  • Also, a summary of the entire course.

De cursus is te vinden op: https://www.edx.org/course/dinosaur-ecosystems-hkux-dinox
    Ik hoop met deze cursus inzicht te krijgen of mijn tekening van 35 jaar geleden enig hout snijdt. U hoort nog van me...

Bulbophyllum pulchellum fLL, een orchidee uit Indonesië.

Ik heb het mezelf in de Hortus van Leiden weer eens niet gemakkelijk gemaakt. Veel details en van een grootte waarbij je potloodpunt toch wel erg grof afsteekt, zelfs de 0,5 mm stift. Maar daar staat tegenover dat de bloem, of liever het samenstel der bloemen, van oogverblindende schoonheid is.

Een fraaie orchidee: Bulbophyllum pulchellum uit Indonesië
Want het zijn een zevental bloemen die in hetzelfde vlak van een halve cirkel staan gedrapeerd. Deze halve cirkel staat via korte stengeltjes haaks op de tengere hoofdstengel.

De bloemen zijn van een dermate verfijnde snit, dat het haast adembenemend is. Er is niets grof aan, ieder onderdeel is perfect in balans met de rest van de bloem.
Orchideeën zijn wel vaker mooi, maar over het algemeen vrij vlezig. Deze bloemen dus niet.

Wel de bladeren en dat is dan weer jammer, hoewel het bij deze soort meevalt. De vlezige bladeren komen uit een soort knol. Al die knollen zijn onderling met elkaar verbonden door vliezige uitlopers. Uit de schubben van de knol komen tussen de vliezen vandaan deze uitlopers (vooral onderin) en de stengels (vooral halverwege de knol).

Dit soort orchideeën zijn epifyten en hangen ergens aan de stam van een boom. Ze wortelen niet. Als het regent stroomt het water snel weg langs de takken en stam van de boom de grond in. Dus het is zaak voor de orchidee dit vocht zo snel mogelijk vast te leggen om het later ook te kunnen gebruiken als waterbron en de daarin opgeloste voedingsstoffen. Het opzuigen lijkt een beetje op de strategie van een cactus. De knol zal als een soort spons werken. Helaas kan ik er niet één doorsnijden om te zien hoe zo'n knol is opgebouwd. Waarschijnlijk is het vezelig met holle ruimten daartussen. Als het water opdroogt wordt de knol hoekig, maar als ze vol zuigt wordt het ronder. Ik kon geen systeem vinden in het aantal "ribben" van de knol, dus ik denk dat dat toevallig is. Sommige hebben slechts twee ribben en zijn dus min of meer plat en anderen hebben er drie, vier, etcetera. en worden ze driehoekig of vierkant. De knol wordt beschermd door een houtig vlies, evenals de wortels en uitlopers.

Het tekenen van een dergelijke verfijnde structuur in het veld valt niet mee. Je hebt geen goed licht en geen tafel waar je je schetsblok op kunt leggen. Je zit op een gammel vouwstoeltje, waarvan blijkt dat de randen na een paar uur afgedrukt staan in je billen. Als je daarna nog omhoog kunt komen, kun je af en toe staand een detailschets maken. Je moet er echt wat voor over hebben om te kunnen genieten van zoveel schoonheid. Schoonheid waar jezelf meestal niet aan kunt komen omdat het vaak gaat om rode lijstsoorten in een Hortus. Dus volhouden en blijven proberen het een en ander op papier te krijgen.

Overzicht schets Bulbophyllum pulchellum
Een ander nadeel van de Hortus is, is dat je de bloemen niet mee kunt nemen om ze thuis onder de binoculair en microscoop verder te ontleden. Dus je moet het hebben van wat je kunt zien. Om enigszins aan dit euvel tegemoet te komen heb ik naar een bestaande tekening gezocht op internet.

Een litho uitgegeven door L. Reeve & Co., London
(M.S. del. J.N. Fith, lith. - Imp. Vincent Brooks, Day & Son, Ltd.)
(bron: http://www.plantillustrations.org )
De onderdeelschetsen uit deze litho heb ik overgenomen in mijn tekening en zijn daar aangeduid met een sterretje in een cirkel (1 t/m 5 uit de figuur van Reeve).

Het blad is zoals boven gezegd vlezig. Ze eindigt in een omgebogen punt, waardoor het blad soms tweeslippig lijkt. De nerven zijn net te onderscheiden door verschil in kleur. Ze zijn iets donkerdergroen en gladder dan de rest van het blad. Naar de steel toe krult het zich om tot een buisje die overgaat in de knol. Die knol is eveneens vlezig en harder groen van kleur. Om de knol zit gedeeltelijk een lichtbruin vlies met donkerbruine goed van elkaar gescheiden lijnen. De luchtwortels zijn wit en droog. De uitlopers zijn groen, als de bol, maar geheel bedekt met hetzelfde vlies. Zo'n uitloper zigzagt wat en op de scharnierpunten zaten waarschijnlijk (pogingen tot) bladvormingen.

Het blad vergaand in een knol. Links enkele knolvormen.

De bloemstengel is bordeaux-rood met aan het begin een paar enkele scherpe dicht tegen de stengel aanliggende groene blaadjes. Bij de aanhechting van zo'n blaadje is de stengel iets trapeziumvormig verbreedt. De stengel is stijf en zeer dun.


Bloemhoofd. Twee pogingen om deze te tekenen.
De stengel eindigt in een bloemhoofd van (in mijn geval?) zeven aparte bloemetjes die in een halve cirkel gedrapeerd zijn in hetzelfde vlak. Hoewel de bloemlengte zo'n 2,5 centimeter zijn, doet het zeer delicaat aan. Dat komt door het gele begin van de bloem.
Dat gele begin is een soort hoedje van drie slipjes die getordeerd zijn tot smalle streepjes en ook eindigen in smalle bordeaux-rode kronkelige draadjes. Uit dit kelkje komt het vierde kroonblaadje die aan het begin eveneens getordeerd is. Het lijkt wel of dit blad door het gat is gehaald en naar voren geduwd.
In het gat is plaats voor de landingsplaats voor de insecten. Daarboven zit op het kelkje een plek waar de stuifmeelklonten zitten

De bloemkroon eindigt in een twee puntjes. In de Reeve-afbeelding lijken deze puntjes het begin te zijn van een scheuring. Daar was bij de Hortus-exemplaar niets van te zien. De puntjes waren of in tweeën heel klein of gesloten in één punt.


De bloem met getordeerd begin (met gat)
Die landingsplaats heeft trouwens een eigenaardigheid. Als de bloem rijp is en stuifmeelklonten heeft wordt dit onderdeel zeer wiebelig. Net of het los zit. Iedere beweging van de plant (wind?) resulteert in een trilling van dit onderdeel. Expres om insecten te lokken?? Boven deze landingsplaats zit een stuifmeelklont. Waar deze klont uiteindelijk weer terecht moet komen voor de bevruchting is niet duidelijk. Waarschijnlijk op dezelfde plaats in een andere bloem.

Een beetje wiebelig...
Ik kwam Arend Wakker tegen van Open Oog Producties en samen hebben we de proef gedaan om met behulp van een sprietje de stuifmeelklontjes te bevrijden en over te brengen op een andere bloem. Helaas werkte het niet.

Vlieg met stuifmeelklontjes van orchidee (bron: http://www.phpld.net/ )
De bedoeling is dat de klontjes zich met hun lijm hechten aan het sprietje (= insect) en dat deze dan op een volgende bloem weer afgewreven wordt op het stempelkussen. Hierboven in de foto is dat gebeurd met een vlieg die kennelijk al verschillende bloemen heeft bezocht, want meestal gaat het om twee knotsjes.

Arend Wakker (bron: Open Oog Producties)
Arend Wakker ken ik van een cursus plantenevolutie die hij bij tijd en wijle in de Hortus van Leiden of Amsterdam houdt. Hij was nu bij mij in de kas, omdat hij een cursus plantengeografie aan het voorbereiden was van planten op de verschillende Indonesische eilanden. Hoe komen ze daar en waarom zijn ze daar?
Mocht u ook geïnteresseerd zijn in deze cursus of andere onderwerpen: hier is zijn emailadres: http://www.openoogprodukties.com/

Over plantenevolutie gesproken. Ook dit insectenonderwerp is een interessant gedeelte van de evolutie in planten. Bloemplanten zijn ontstaan bij de gratie van de aanwezigheid van insecten. Orchideeën hadden al vroeg de specifieke aanpassing om hun stuifmeel verspreidt te krijgen door insecten, lees maar:

Een bij met stuifmeelklonten van een orchideeënsoort. (bron: www.orchideerotterdam.nl )
"CITAAT: Het fossiel van de foto hierboven blijkt zo'n 15 tot 20 miljoen jaar oud. Blijkbaar haalden bijen toen ook al stuifmeel uit de bloemen. Bovendien moet het beestje met zijn hele lichaam in de bloemkelk zijn gekropen om aan het stuifmeel te komen. Anders hadden de korrels wel op zijn kop gezeten en niet op zijn rug, redeneren Gravendeel en haar collega's in het tijdschrift Nature. De vondst maakt duidelijk wat de globale vorm van de bloem moet zijn geweest. Maar van de korrels is ook af te lezen waar de plant in de stamboom past. Ingewikkelde stamboomberekeningen laten zien dat de oer-orchidee flink wat ouder is dan sommige wetenschappers dachten. De soort zou uit het late Krijt stammen, zo'n 76 tot 84 miljoen jaar geleden."

Het complete verslag staat in Nature: Ramirez, S.R., B. Gravendeel, R.B. Singer, C.R. Marshall & N. E. Pierce. 2007. Dating the origin of the Orchidaceae from a fossil orchid with its pollinator. Nature 448: 1042-1045.
Of is te lezen in een Nederlandse bewerking: www.orchideerotterdam.nl

Als de bloemtros van Bulbophyllum pulchellum nog niet uit is gekomen, hangen ze als een epaulet aan het steeltje. Geen gouden epaulet, maar met minuscule kleine bordeaux-rode vlekjes.

"Epauletten"

zaterdag 18 februari 2017

Costus scaber-bloem !!!

Op 1 februari 2017 heb ik in deze blog mijn tekeningen van 20 januari j.l. geplaatst van de plant Costus scaber. De bloem die ik daarbij voor een bloem aanzag was geen bloem, maar het zaadomhulsel (wit vezelig compact en hard plat propje met de zwarte zaden erin gestapeld en een bordeaux-rode drieslippige kroon, die ik dus voor de bloem aanzag).

De "bloem".
De echte bloem.
Nu een maand later bleek de plant opnieuw te bloeien. De bloemen komen uit de verschillende scheuten van de kegel naar buiten. Vormen een buis met drie punten. Eén zo'n punt wordt de bescherming van de meeldraden en stamper.
 
Om deze buis zijn drie aparte kroonblaadjes. Op de foto zie je er één weg buigen.
De meeldraden zelf zijn vergroeid met de buis en eindigen in een tweetal witte velden die de stuifmeel bevatten.
De stamper heeft een hele dunne draad die eveneens vastzit en doorloopt tot de bloembodem. In het afgevallen bloemetje kon ik door verwelking niet zien waar de stempel nu precies zat, maar gezien de lengte zat het waarschijnlijk net onder of net boven de stuifmeelvelden. Waarschijnlijk erboven. Op de foto zie je niets eronder, maar erboven een driehoekige constructie.
Jammer is dat je in een Hortus niet zo maar alles uit elkaar kan peuteren, dus ik moet het verder hier maar bij laten.
 
De bevruchting van de plant vind dus bovenin de buisbloem plaats.

dinsdag 7 februari 2017

Bembidion litorale, een loopkever

Bembidion litorale is een keversoort uit het geslacht Bembidion in de familie van de loopkevers (Carabidae). De wetenschappelijke soortnaam (litorale) is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1790 door Olivier, overigens als Elaphrus litorale.

Bembidion litorale ( bron: http://carabidae.org/taxa/ )
Olivier was niet de enige die het dier zijn naam gaf, maar omdat hij de eerste was is zijn soortnaam geldig (afgezien van de indeling in het geslacht of familie, die is later aangepast):

Synoniemen:
Bembidion caeruleum Krynicki, 1832
Bembidion elegans Germar, 1824
Elaphrus paludosum Panzer, 1794
 
De bovenstaande synoniemen kunnen veroorzaakt zijn door onbekendheid met de publicatie, foutieve determinatie, eigen inzicht al dan niet gepaard gaand met eerzucht of de onderzoeker is gewoon eigenwijs. Gelukkig is er een instantie die vaststelt of de naam geldig is, of deze corrigeert.
 
Standaarden voor namen van organismen (in dit geval dieren)
 
Het is handig een naam te hebben voor iets, zodat er gemakkelijker over gesproken en geschreven kan worden. Iedereen weet dan over welk dier het gaat. Als je dan ook nog een naam kunt geven die boven de alledaagse talen gaat ontstaat er geen verwarring. Gekozen is voor een dode taal, het Latijn. Dit probleem werd opgelost in 1753 door Carl Linnaeus, een practisch ingestelde Zweedse bioloog.
Linnaeus gaf ieder organisme een naam die uit twee gedeelten bestaat: een geslachtsnaam (genus) en enn soortnaam (species), bijvoorbeeld Homo sapiens voor de moderne mens. Deze methode werd door alle geleerden overgenomen en wordt heden ten dage nog steeds toegepast.
 
Linnaeus’ systeem is nu onderworpen aan een set regels die door de International Commission on Zoological Nomenclature zijn opgesteld. De regel bevestigt dat dezelfde wetenschappelijke naam over de hele wereld gebruikt kan worden voor hetzelfde dier. Dat betekent dat de wetenschappers over de hele wereld contact met elkaar moeten hebben als ze iets communiceren over dit dier.

Nieuwe soorten worden beschreven op een speciale manier: in een wetenschappelijk artikel met een beschrijving en een illustratie.‘Type’-soorten zijn die exemplaren die als model stonden in dat artikel; deze kenmerken zijn de sleutel voor een andere wetenscahpper voor die specifieke soort.
De wetenschappelijke namen kunnen een verschillende oorsprong hebben. Ze kunnen beschrijvend zijn: b.v. Elephas maximus voor de Aziatische olifant; of  beschrijft waar het dier vandaan komt (gevonden is), b.v. Alces americanus voor de Eland; of het eren een significant persoon: b.v. de fossiele plesiosaurus Attenborosaurus conybeari, vernoemd naar de bekende T.V.-presentator/naturalist David Attenborough.

Problemen kunnen opgelost worden, b.v. als één soort vaker is beschreven, is het gebruikelijk de eerste naam als geldig te beschouwen en de tweede en volgenden te verwerpen en de volgenden worden hernoemd met een wel geldige naam.
 
De taxonomie (plaats in het systeem) van een organisme kan in de loop der tijden wijzigen. Steeds staat er weer een onderzoeker op die, met steekhoudende argumenten, de soort in een ander genus (geslacht) plaatst of zelfs in een andere familie.
Nu de DNA-decoding opgang maakt zullen er nog wel meer, drastische, verschuivingen plaats vinden. Families, geslachten en soms zelfs soorten blijken toch niet aan elkaar verwant te zijn, of wel, en moeten dan opnieuw ingedeeld worden. Dus wie weet hoe het dier over tien jaar genoemd wordt.
Overigens is het laatste woord ook nog niet over DNA-decoding gezegd, want er zijn verschillende systemen in omloop, elk met hun eigen uitkomsten. Hetzelfde geldt ook hier weer als bij de synoniemen door vergelijkende determinaties van organismen. Het karakter en kunnen van de onderzoeker speelt een, helaas te grote, rol.
 
Voorlopig heet de door mij getekende soort Bembidion litorale.

Bembidion litorale vanaf de bovenzijde gezien.
 
De tekening hierboven is een lijntekening in inkt op A3-formaat. Een volgende stap in het tekenwerk is ook de onderzijde af te beelden, dan zie je waar de poten heen gaan. Ook wordt de structuur van de kop met haar kaken en voelsprieten dan duidelijker.
 
Verder kan er reliëf worden aangegeven op het lijf door middel van schaduwen of kleur. Dit kan met behulp van inktstippeling of het dier vol in te kleuren met (grijs-)potlood, kleurpotlood, plakkaatverf en /of aquarel. Genoeg keuzes.
 
Deze tekening laat ik zoals het is, maar kan wel dienen als sjabloon voor verdere tekeningen: direct of indirect.
De directe methode: overtrekken met behulp van doorschijnen op een lichtbak.
De indirecte methode: overtrekken op transparant papier en zo overbrengen op gewoon stevig papier.
 
Bij de eerste methode moet je steeds het origineel gebruiken. Dat kan schade opleveren aan het papier of de tekening (of schildering).
Bij de indirecte methode maak je éénmalig een overtrek, die je keer op keer kunt gebruiken.
 
 

maandag 6 februari 2017

Skimmia japonica subsp. reevesiana

Voor de Wageningense afdeling van de Botanische Kunstenaarsvereniging-tekendag heb ik op de valreep een stukje struik met bessen uit mijn tuin in Oudewater geplukt.

Al dagen was ik op zoek naar een geschikte bloeiende plant om uit te pluizen en na te tekenen. Maar helaas, in het wild was door alle vorst niets bloeiends en boeiends boven de grond. Af en toe zag ik bij iemand in de tuin iets wat op een bloem leek (voornamelijk Helleboris - de kerstroos), maar die waren treurig met hun kopjes naar beneden. En bovendien in iemands tuin..., daar kun je niet zomaar wat plukken. En vragen geeft weer zoveel tegenvragen en daar had ik nou ook weer geen zin in.

Zo'n Helleboris heeft trouwens wel weer een aparte bloeiwijze. Dat heb ik geleerd tijdens een rondleiding in de Hortus van Leiden in februari 2013, dus ik hoop toch dat ik ergens een verwilderd exemplaar tegen kom om dit eens nader te kunnen onderzoeken. Iets met aparte honingbloemen in de grote bloem om de eerste hommels te lokken. Hoe het precies zit weet ik niet (meer).

De Oudewaterse struik in mijn tuin.
Het stond er al toen we ons huis kochten. Het staat niet in de weg, al wordt het nu wel wat erg groot voor de plek. De bol van een meter doorsnede is voornamelijk groen met hier en daar een trosje rode bessen. Op uiteinden van de takken die geen bessen bevatten zitten kleine knopjes (bladknopjes dacht ik). Bij navraag in Wageningen bleek de struik een Skimmia te zijn. De geslachtsnaam en de ondersoortnaam moest gespeld worden, ja, ja.., ik heb dus echt geen verstand van planten .


Detailtekeningen Skimmia japonica subsp. revesiana 

Als je een naam hebt kun je meer vinden op internet: bron: Appeltern

Skimmia japonica  var. reevesiana (Skimmia)
 
Omschrijving: Skimmia japonica subsp. reevesiana is een mooi skimmia met een donkergroen blad. De trossen met rode bessen vormen, samen met de witte bloempluimpjes, de belangrijkste sierwaarde van deze wintergroene heester.

Skimmia japonica subsp. reevesiana groeit vrij langzaam en wordt uiteindelijk circa 50-60 cm hoog.

Skimmia japonica subsp. reevesiana is goed toe te passen in een border. Het beste kunt u Skimmia japonica subsp. reevesiana een plekje in de halfschaduw geven. Het leerachtige blad van Skimmia japonica subsp. reevesiana kan wat lichter worden wanneer de plant in de volle zon staat.

Beschrijving schetsen.

Het algemene uiterlijk (habitus) is hierboven al vermeld. In mijn geval, naar later bleek, bloemen in de knop en rode bessen in trossen. De bladeren zijn gaafrandig met donkergroene bovenzijde, waarin ook een nervatuur is te onderscheiden, en een lichtergroene onderzijde, zonder zichtbare nervatuur (alleen in doorzicht).


Habitus Skimmia
Het meest opvallend aan de habitus zijn de leerachtige bladen en de helderrode bessen, maar ook dat de oude takken geelgroen zijn met, bij de aanhechting van de bordeaux-kleurige nieuwe takken, een vliezige overgang. In de tekening is dat niet getekend, maar zit boven de bovenste litteken. De nieuwe takjes zijn tot en met de bloem of vrucht eveneens bordeaux-rood. Deze kleur loopt ook een eindje in de bladnerf over, aan de onderzijde verder en duidelijker dan boven. Ook is bij het begin van het blad een veldje rood op het oppervlak, aan beiden zijden.

Bladeren met kleuraanduiding en baldstructuur.
De bladeren zijn van boven grasgroen en van onderen geelgroen. De rode kleur zit alleen in de buitenste opperhuidcellen en lijken op rechthoekige of vierkante tegeltjes. In het blad zitten puntjes. Aan de bovenzijde zijn dit, bij vergroting, transparante venstertjes, die met een stervormig motief door bladgroen geïnfiltreerd worden. Aan de onderzijde zijn dit vlekjes of bultjes. Sommige van die bultjes lijken een soort huidmondjes te zijn met rode cellen aan de rand, soms gepaard, of tot vier tegeltjes, soms in elkaar overlopend tot één ring of tot vier aparte ringen.

Bladhabitus en bladgroenverdeling met huidmondjes
De bes is brandweerrood en heeft een bobbelige structuur aan de oppervlak. Het rood is zeer dun, maar sterk en ondoorzichtig. Beschadigingen in de schil zijn wit van het onderliggende weefsel.

De bes en het steeltje van de bes (rechts het schilletje dat door drogen donkerder tot zwart wordt)
Als je een bes doorsnijdt kom je op een "schuim"-laag van doorzichtige bolletjes met lucht ertussen, die daardoor wit lijken. Die schuimlaag zit om de vier dikke witte zaden heen en vormen zo vier kamers. Op ieder zaadje zit een streng vezels die vanuit het midden van de bes komen. Die strengen lopen via de rode schil naar de verschillende zaden.

De bes in langs- en dwarsdoorsnede
De zaden zelf zijn (nog?) wit en lijken daardoor op witte bonen. Echter aan één zijde zit een uitstulping dat ik "snaveltje" heb genoemd. Dat snaveltje loopt door tot in het platte ondervlak en is iets geopend, maar uiteindelijk splijt de boon verder open naar de bovenzijde. Het snaveltje zal de kiem zijn?

Het (nog?) witte zaad van verschillende kanten gezien

Niet op dezelfde tak als de besjes zitten de bloemknopjes. Per takje is dus een andere bloeitijd. Aanvankelijk zag ik de bloemetjes aan voor spruiten van nieuwe takjes, maar bij openpeuteren bleek een complete bloem in de dop aanwezig. Ik heb de situatie geschetst zoals deze nu is. Ik weet niet hoe de kleuren en de bloem er uit zien als deze geheel ontloken is. Het is nu allemaal transparant en meer of minder lichtgroenig. De buitenzijde van de bloem loopt rozig aan.

De bloemknop met inwendige structuur (stamper en 4 meeldraden)
De knop bestaat uit twee etages: een bloembodem bestaande uit vier kelkbladen en de bloemzelf die uit vier kroonbladen is opgebouwd. Alles zit zeer hecht tegen elkaar aangedrukt. Als je de bloem open peutert zie je de stamper en vier meeldraden. De stamper bestaat uit een viertal grote dicht tegen elkaar staande glazig groenige bollen met daarbovenop vier kleinere bolletjes die niet zo tegen elkaar staan.
Om dit viertal staan in de door de bollen ontstane holtes vier glazige meeldraden. Ze hebben een pijlvorm, met aan de binnenzijde van de pijlpunt een kleinere vlezige pijlpunt. De laatste zijn een soort flappen die met z'n tweeën onder een hoek ten opzichte van elkaar staan.
Zo is de situatie in knop. Ik weet nu nog niet hoe dat bij uitbloeien is. Of ze dan nog dezelfde vorm hebben en dezelfde kleur. Afwachten dus...



woensdag 1 februari 2017

Costus scaber

In de Hortus van Leiden kom je de meest wonderlijke planten tegen. In eerste instantie let ik alleen op de bloeiende planten, want die zijn gerelateerd aan insecten. En iedere bloem heeft zijn eigen aanpassingen op (het gedrag van) insecten.

Dacht ik nu een bloeiende plant te hebben gevonden om na te tekenen, kom je pas na het tekenen erachter dat het uitgebloeide planten zijn. Wat ik voor de bloem aan zag bleek een vrucht te zijn, met nog een restantje bloemkroon.

Adri de Groot in zijn vogeldagboek maakte overigens dezelfde fout met waarschijnlijk dezelfde plant in de Hortus van Leiden:


De bloem komt dus eerder uit de schubbenkegel. Pas na het bevruchten gaat de kegel open en steekt er een wit afgeplat bloemachtig vruchtje uit met een rood kroontje.
Nu vraag ik me af hoe zo'n plant dan bevrucht wordt. De enige insecten die ik zie zijn minuscule miertjes, of er moet nog meer ('s nachts?) rondvliegen en kruipen.
Er kan ook sprake zijn van zelfbestuiving of bestuiving door andere diersoorten als vogels en vlinders.


Kolibries en honingzuigers hebben een aangepaste snavel voor buisvormige bloemen als bij Costus scaber.
Zelfs vlinders kunnen dergelijke buisbloemen bevruchten. Ze hebben een lange tong, die lang genoeg is om die betreffende plantensoort te ontdoen van hun honing en zullen gaandeweg de bloem te bevruchten.

(Nacht-)vlinders hebben lange roltongen om het nectar in de bodem van de bloem te bereiken en onderweg daarnaar toe de bloem te bevruchten met eigen stuifmeel of die van andere bloemen of planten.
Hoe ziet zo'n bloem er uit? De "bloem" bestaat uit een kegel met verschillende schubben. Iedere schub bevat een buisbloem. Zo'n buisbloem groeit uit de kegel en wordt bevrucht door het een of andere dier. Kennelijk breekt de bloem daarna af, maar laat een fragment van de kroonbladen achter op de vrucht. Zo'n afgeplatte vrucht zit vol met gestapelde zaden in een wit vezelig omhulsel. Die vezels spiraliseren en zijn hecht met elkaar verbonden tot een glad weefsel. In zo'n bloemschub zit ook nog een tweede puntige schub. Het doel daarvan heb ik niet kunnen achterhalen, wellicht is dit het begin van een tweede buisbloem die niet tot ontwikkeling komt (in geen enkele schub).

Bloeiende Costus scaber (bronpagina verlopen: NTR)
Bloem Costus scaber (bron: gingerus.com )

Op moment van tekenen was er geen enkele bloem.

Het zaad zit dus gestapeld in een wit omhulsel. Het ziet er niet bijzonder uit, een vormeloos doosje dat aan één kant vast zit aan de steel.

Zaad Costus (bron: discoverlife.org )
Mijn tekening is dus eigenlijk niet af. Opletten dus als de plant weer gaat bloeien.

Schets van de Costus scaber in de Hortus Botanicus van Leiden.
Nog een opmerking over het blad. De nervatuur komt zeer schuin vanuit de hoofdnerf en loopt parallel aan elkaar.

Nervatuur van het blad van Costus scaber
Tussen de nerven zijn op nerven gelijkende rimpeltjes. Deze lopen gespiegeld ten opzichte van de hoofdnerf.

"nervatuur" van het bladoppervlak van Costus scaber