maandag 23 januari 2017

Insecten tekenen in Nederland

Al mijn natuurtekenactiviteiten hebben eigenlijk maar één doel:

Insectentekenaar worden!

En wel het liefst zo dat het insect in haar natuurlijke omgeving of samen met een bijbehorende activiteit is afgebeeld. Met de eigenaardigheden van het betrokken dier(-soort). voor ik achterhaald heb wat zo'n dier nu doet en vooral hoe dit dan af te beelden. Het mooist zou zijn als de tekening met je ogen volgt dat er vanzelf een verhaal ontstaat. Een verhaal die ook nog eens blijft hangen. Ik heb nog een lange weg te gaan...

Maar zo kom je wel van het ene in het andere natuuronderwerp. Hoewel planten uitermate boeiend zijn qua structuur, gaat mijn voortdurende aandacht nog steeds uit naar de dieren, speciaal de insecten.

Planten kunnen een, specifieke, voedselbron zijn voor bepaalde insecten. Andere planten zijn weer om iets anders van belang, bijvoorbeeld als schuilgelegenheid of als bron van nectar of andere sappen.
Bloemen zijn niet anders dan aangepaste apparaten om de voor de plant belangrijke bevruchting voor elkaar te krijgen. Hoe? Door (specifieke) insecten te lokken. Vaak door middel van aanlokkelijke nectar. De insecten kruipen dan door de constructie heen om bij de nectar te komen en bevruchten en passant de bloem. Soms dezelfde bloem, of nog beter de volgende bloem, of nog veel beter dezelfde soort bloem aan een andere plant.

Zo heeft iedere bloemdragende plant een eigen oplossing om dit voor elkaar te krijgen. En als het niet lukt met de bloem, dan zijn er wel aanpassingen op de zaden. Er zit een mierenbroodje aan, of iets zoetigs, et cetera.

Vele insectentekenaars zijn mij voorgegaan. Maar tegenwoordig is het in Nederland slecht gesteld met het aantal werkende illustratoren. De algemene tendens in Nederland is, dat een fotootje ook wel volstaat. Maar dat is vaak onvoldoende, maar de economische kant weerhoud men ervan om tekenaars aan te trekken. Jammer, in het buitenland is er meer waardering voor tekenwerk en is er nog volop te doen. Als er in Nederland al getekend wordt dan is dat vaak ten gerieve van het eigen onderzoek of in de tamelijk zeldzame gevallen verbonden aan een instelling. Zo ken ik slechts 4 beroeps (insecten-)tekenaars van naam, allen verbonden aan Naturalis te Leiden. Alle vier op halve kracht, dus eigenlijk slechts twee banen. Het meeste werk lijkt dan te bestaan uit een enkele publicatie of tentoonstellingswerk.

Gelukkig blijven er mensen, tegen beter weten in, hopen op betere tijden. En gaan dan een opleiding volgen voor wetenschappelijk tekenaar. Nu is er in Nederland maar één: in Maastricht. Geen op zich staande opleiding, maar een postgraduate van (liefst) een medische universitaire opleiding. Het is moeilijk op die opleiding te komen als je alleen maar geïnteresseerd bent in natuurlijk historie.

Ikzelf heb in 2005 toelatingsexamen gedaan, maar ben op grond van het ontbreken van medische vooropleiding of andere universitaire discipline afgewezen. Dat was al van te voren bekend, dus ik had me de moeite kunnen besparen. Al met al heb ik toch wel veel geleerd door het te proberen. Veel soorten technieken heb ik toen uitgeprobeerd voor mijn portfolio. Dat had ik anders nooit gedaan. Alle nadeel heeft dus ook zijn voordeel.
Met mij is ook iemand anders afgewezen die van de Maastrichtse Kunstacademie kwam en ook nog eens veel beter kon tekenen dan ik.

Als je toegelaten wordt moet je door alle medisch ongerief heen werken en als je geluk hebt kun je afstuderen in je echte passie.

Bij mijn weten is dat sinds 2000 nog maar twee mensen gelukt: Medy Oberendorff en Esmée Winkel.

Medy Oberendorff ( Medy's webadres )

Ik heb van haar ergens begin jaren 2000 d'r thesis: "Illustrating Insects" gekregen.
Ik weet niet meer in welk verband, waarschijnlijk in het Nationaal Archief, tijdens een of andere samenwerking met de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden. Of toen een gedeelte van de Universiteit tijdens een verbouwing inhuisde in het NA.
Zij was toen vormgever/wetenschappelijk illustrator bij die faculteit.

Om een inzicht alvast een paar plaatjes uit haar thesis:


Thesis van Medy Oberendorff
Anatomie van een sprinkhaan.
Esmée Winkel ( Website Esmée Winkel )

Haar thesis is getiteld: "Description and drawings of the comparative morphology of mouth parts of various insects". Hieronder een kleine inkijk, meer informatie op haar website.
De omslag van de thesis van Esmée Winkel


Een leliesoort die gevoelig is voor aantasting door het Leliehaantje (een bladkever)
Detail Leliehaantje vorige plaat met pentekeningen van habitus en kop.

Esmée is nu vooral bezig met planten tekeningen, vooral wetenschappelijke lijntekeningen in inkt voor publicaties. Ze is momenteel verbonden aan het Naturalis Biodiversity Center (Rijksherbarium) en is vaak te vinden in de Hortus van Leiden.
Ook geeft zij botanische tekenlessen en tentoonstellingen van haar werk. Onlangs heeft zij een ASBA Botanical Illustrator Award for Excellence in Scientific Botanical Art verkregen. ASBA staat voor Americab Society of Botanical Artists.
 
Een voorbeeld van haar recente werk is een receptenboekje van de Hortus Botanicus Leiden met specerijen die ook in de Hortus te vinden zijn:




Bert

Ja ook ik heb wel eens een insect getekend. Nog niet zoveel, maar daar gaat binnenkort verandering in komen.

Waterschorpioen. Links de basistekening, rechts en onder de uitgewerkte pentekening
 
 
 
Staafwants. Links in potlood een basistekening; rechts en onder de uitgewerkte pentekning.

De basistekening hoeft niet altijd meteen een goede indeling of stand te hebben. De waterschorpioen was in één keer goed, maar de staafwants kwam beter uit als de voorpoten gedeeltelijk ingetrokken waren. Door de gewichtsdraaiing zie je nu de doorn onder het vanggedeelte van zijn voorpoot beter.

donderdag 19 januari 2017

Toverhazelaar ( Hamamelis x intermedia )

 
Tijdens de botanische tekendag van de Vereniging Botanische Kunstenaars Nederland in Wageningen kwam de gastheer begin januari met een takje Toverhazelaar aanzetten om na te tekenen. Wat een wonderlijke bloeiwijze en het rook nog lekker ook!

De Toverhazelaar heeft behalve de naam al altijd iets magisch voor me gehad. Ik ken het al ruim 50 jaar bij naam, maar nog nooit in de gelegenheid geweest de plant te bekijken. Altijd gedacht dat de plant er als een gewone hazelaar uitzag, maar dan in de winter bloeiend (ik zou er allergisch voor zijn). Maar ze lijken in de verste verte niet op elkaar, behalve dan misschien dat beiden min of meer qua grootte en habitus overeenkomen, een vier meter hoge struik. De hazelaar misschien nog iets groter.

Toverhazelaar ( Bron: treeflower.la.coocan.jp )
De Toverhazelaar heeft een typische bloem, gemaakt om insecten aan te lokken. Het heeft kleur en geur om het insect te lokken.


De Hazelaar heeft geen insectenbloem, het is een windbestuiver. Hier wordt het stuifmeel geproduceerd in katjes en het stuifmeel verwaait dan naar de volgende boom of "bloem".

Een overzicht van mijn schetsen van de Toverhazelaar:

Overzicht Toverhazelaar.
De bloem lijkt eenvoudig. Vier smalle kroonbladen, wat roodachtig gewriemel in het midden en dat is het. In eerste instantie was mijn takje nog bevroren, daarna vochtig van de condens en dooiwater. Hierdoor leek het of de inhoud van de bloem gevuld was met een stroperig rode vloeistof en daardoor viel er niet veel te zien. Maar later was ook de inhoud verdampt en kwam de ware aard naar boven.

Bloemknop en bloem in wording.
De bloem begint vanuit het takje te groeien op een takje. Het lijkt of er één schutblad omgevormd is tot bloem, want de ander ondersteund het bloemsteeltje. Vanuit dit bloemsteeltje groeien 3 à 4 bloemknoppen. Eén zo'n bloemknop wordt ondersteund door 4 voor-kelkbladen en 90° daar bovenop 4 kelkblaadjes die de 4 kroonblaadjes beschermen.

Bloem van boven gezien
Die kroonblaadjes zitten opgerold in de kelkblaadjes, maar niet zo netjes. De kroonbladen zijn hoekig opgerold, waardoor de kroonbladen steeds stijve knikken in hun blad blijven houden. Dit zal wel komen doordat ze van de rug af gezien iets hol zijn, tegen gesteld aan de rolrichting.


Kroonblad met knikken.
In het midden van de bloem zitten de meeldraden. Deze hebben een eigenaardige vorm. Ze lijken een beetje op slangenkoppen. Met een gewone loep van 10x is niet goed te zien wat het nu precies voor schoteltjes zijn aan weerszijden van de draad en hoe het stuifmeelbeursje nu precies gemonteerd is. Onder de binoculair kater zag ik dat de stuifmeeldraad een lint is dat breed uit loopt aan het uiteinde.


Meeldraadstudies
Een soort schotel waarvan de deksel uit gaat steken als Mickey Mouse-oortjes. Ze zitten dus nog net vat aan de schotel. Het stuifmeel wordt in de schotel gevormd en bij het rijp worden zie je de "oortjes" langzaam naar buiten draaien waardoor het gele stuifmeel zichtbaar wordt. Dat was goed te zien tijdens het opwarmen van de tak en de bloemetjes. Binnen een paar uur kregen steeds meer bloemen hun gele oortjes!

"Mickey Mouse-oortjes!"

Het stuifmeel is dus geel, onder de microscoop zie je dat ze nagenoeg rond zijn en minder vaak iets ovaal. De doorsnede is 0,025 mm. In de wand zitten drie ribben.


Stuifmeel (in de foto is de korrel gekleurd, in de tekening de gemeten lengte door de blogger)
De dubbele stamper zit in het midden van de kring van 4 stuifmeeldraden (= 8 oortjes!).

Stampers in het midden.
Aan tussen de meeldraden zitten de kroonbladen. Aan de voet van de kroonbladen zit naast een aantal witte haren aan de binnenzijde een gelobd lipje, vlak tegen het kroonblad aan.
Het hele geslachtsapparaat is bordeaux-rood dat oranje-achtig wegloopt in de knalgele kroonbladen.

Na de bevruchting is er zaadvorming. De bloem verhardt tot een soort peul of zaaddoos. Helaas zaten er geen zaden meer in, maar waarschijnlijk zaten er twee grote zaden in, gezien de twee grote gaten, afkomstig van de twee stamperdraden.

Zaaddozen.
 
Op de takken zat veel korstmos.
Een thallische korstmos met veel uitstulpingen aan de rand.



Chileense Jasmijn (Mandevilla laxa (Ruiz. & Pav.))

De maand december is altijd druk met van alles, waardoor er soms wat blijft liggen.

Zo ook deze prachtige bloem: de Chileense Jasmijn [ Orde: Gentianalis - Familie: Apocynaceae ]. Dit Leidse Hortus-exemplaar komt overigens uit Argentinië.


Chileense Jasmijn (Mandevilla laxa (Ruiz. & Pav.))
De buitenste kroonbladen zijn roze, maar verder naar binnen toe neemt de intensiteit van de kleur toe tot roodachtig, met witte lengtestrepen.

In eerste instantie doet het zich voor als struik, maar zich bij nadere beschouwing toch meer als een slingerplant. Sommige takken slingeren om elkaar heen, al wurgen ze elkaar niet.

Slingerplant.
Ook hier heb ik wat moeite met de kleurweergave. Ik ben beter in het detail, in lijn: grijs potlood of zwarte inkt.


Overzicht tekening.
Het begin is altijd het moeilijkst. Er komen zoveel indrukken op je af dat je niet weet waar te beginnen. Door voorzichtig aftasten met de ogen en het lang genoeg vol houdt krijg je langzamerhand een idee van de structuur.
En vooral ook hoe diepte te scheppen in je tekening.

Aftasten van vorm, functie en kleur.
Ook hier weer zijn een aantal interessante aspecten aan de plant en vooral aan de bloem. De bloem heeft wel wat weg van het klokje van een Gentiaan, maar behoort niet tot dezelfde familie. Als je zo'n bloemkroonklokje openknipt en platlegt zie je elkaar overlappende bladen die samen gehouden worden door een smaller trapezium met witte strepen tussen de verschillende "segmenten".
In de intacte bloem zal deze waarschijnlijk dienen als honingspoor.

Opengelegde bloemkroon met witte honingmerken tussen de verschillende kroonbladen.
De aparte bloemvorm met lobben is al terug te vinden in de bloemknop. Deze is gedraaid om voor alle lobben plek te hebben.

Bloemknop en bloem van opzij. Zijkanten rozig verlopend naar wit. Aan de punt een scherpe rode puntige aanduiding op de groenige steel ( Zie ook de foto hierboven ).
Als de kroonbladen weggehaald zijn blijft er een bevruchtingssysteem/vruchtbeginsel over. Het vruchtbeginsel heeft een eigen structuur die een vijfpuntige ster van ingedroogde ribben als basis heeft. Deze constructie bestaat uit een stijve ingetrokken buis met een zwelling aan het einde. Deze zwelling is opgebouwd uit vijf "losse" gespleten lamellen. Aan de binnenzijde van iedere lamel komt een lichtgroen wormvormig sliertje (meeldraad?) naar buiten dat geheel bedekt is met witte haren. Eén ervan vormt een, langere, stamper?

Vruchtbeginsel.
De ingang van de buis wordt door lange kromme witte haren iets afgesloten.

Het blad is eivormig met een klein eindpuntje of soms iets uitgetrokken en gladrandig. De kleur is groen met aan de rand een bordeaurood-achtig streepje. Dezelfde verkleuring is te zien in de hoofdnerf in het midden. De bladeren worden steeds breder naar mate ze ouder worden, de jonge bladeren zijn nog smal. Fris uitgekomen bladeren zijn roodbruinig gekleurd op het oppervlak (boven en onder), maar de nerven zijn dan heldergroen. Later verkleuren ze als boven.
Als je de bladeren breekt of kneust, dan komt er wit plakkerig sap uit.
Hetzelfde sap zie je ook als je een tak of twijg breekt.

Kleverig wit melkachtig sap dat krachtig uit alle wonden stroomt.
De bladstand is gedraaid. Opeenvolgend staan ze 90° ten opzichte van elkaar.
Bladstand.
Merkwaardig is de aanhechting van de bladeren aan de tak. Er is een soort plateautje waaruit de verschillende bladeren, bloemen of stengels groeien. Het plateautje is omzoomd met korte bruinrode scherpe tandjes. Het plateau zelf is lichtgroen.
Uit dit platform groeien twee bladeren, de stengel die door groeit en er ontstaat een nieuwe twijg waaruit een bloemtak groeit. Zo'n tak groeit in de richting van de wijzers mee om de begeleidende of andere tak.


Stengelplatform met 1 + 4 de bladeren; 2 de bloemstengel en 3 de doorgroeiende stengel.
Uitgelicht de haaientanden.





woensdag 18 januari 2017

Een gele Chrysant ( Chrysanthenum x morifolium )

Deze Chrysant is een gekocht exemplaar in een pot uit de supermarkt en met pot en al in de tuin gezet. Een paar maanden later, al na een paar nachtvorsten, heb ik een paar bloeiende takjes uitgeknipt om na te tekenen.

Overzicht Chrysant-tekening
De plant lijkt een bol van bolletjes. Bovenin geel van de bloemen en onderin het groen van lobbig geveerde bladeren. Beiden op dezelfde stengels. Eén zo'n geel bolletje is één bloem. Zo'n bloem bestaat uit zeer vele losstaande kroonblaadjes (90 x) met meeldraden erin. Naar buiten toe zijn ze meer gesloten. Ergens middenin zit een paar stampers op steeltjes (zie onderste opmerking).
Beide zitten op een lichtgroene sponzige bolle heuvel die ondersteund wordt door ongeveer 18 bruinrandig gerafelde groene kelkbladen. Als je de bloemen lostrekt van de heuvel zie je rode littekens verschijnen.

Bloemvoet met kelkblaadjes en steelkelkjes
De kroonbladen bestaan uit een enkel lepelvormig blad die aan het uiteinde voorzien is van twee of drie golvingen in de rand en aan het begin, in het licht omvouwen blad, een T-vormige stempel. De dwarsstukken van de T zijn aan de rand voorzien van druppelvormige (kleverige?) cellen.
De meeldraden lijken opgeofferd te zijn aan de vorming van de kroonbladen.

Kroonblad met T-vormige structuur
Op de bolle heuvel (zie figuur boven) zitten nog twee structuren, waarvan de functie me niet duidelijk is. 
Het eerste zijn twee hyaliene (transparante) draden, de tweede een tweetal kelkjes op een steeltje met daaruit groeiend ook weer een T-vormige structuur, maar nu in een hulsje die later kennelijk afvalt. Een stamper, of een nog overgebleven meeldraad???

Wie het weet mag het me vertellen.

Grote Leeuwenbek ( Anthirrhium majus )

Een gekochte plant die al enkele maanden bij ons in de tuin staat heb ik op 20 november 2016 geplunderd van een aantal bloeitakjes en getekend.

Grote Leeuwenbek ( Anthirrhium majus )
 
Overzicht schets van de Grote Leeuwenbek ( Anthirrhium majus )

De plant heeft verrassende onderdelen voor een leek als ik. Grappige klierhaartjes die in een uitschuifbare telescoopvorm op de kleefhaartjes van Zonnedauw lijken.
De telescoop is gesegmenteerd, meestal met een stuk of vijf stukjes transparante staafjes. Ook de knop van zo'n klierhaartje is transparant èn kleverig. Hierdoor hangt er vaak wat vuil aan.


Transparante (hyaliene) kleefhaartjes
De bloem is helemaal ingericht om zich te laten bestuiven door insecten. Door een dikke afsluitende ingang moet de hommel zich heen persen. Op zoek naar de nectar onderin de bloem. Die nectar is te vinden in een bodemuitstulping en dus zichtbaar vanaf buiten de bloem. Bij sommige leeuwenbekjes is deze buidel verlengd tot een "spoor", langgerekte tot op een punt eindigend. En passant neemt de hommel de stuifmeelkorrels mee de bloem in en zelfbestuift de bloem. Kennelijk met veel succes, want de hoeveelheid geproduceerde zaadjes per bloemhoofd is haast ontelbaar.

Zaadjes en oppervlaktestructuur.
Die zaadjes zijn zo klein als maanzaad, min of meer tonvormig met een vlakke kant (dus niet kommavormig als bij maanzaad). De hebben een ingewikkelde oppervlaktestructuur bestaande uit schotjes van paaltjes van ongelijke lengte in een onregelmatig rasterpatroon. Detail hiervan zie je in de tekening hierboven in de linker bovenhoek. En hieronder de foto. Zeer fraai ook onder de binoculair!

Altijd leuk is het onderzoeken van de mannelijke meeldraden met de bijbehorende vrouwelijke stampers. Net zoals bij geleedpotigen de verschillende geledingen een eigen functie hebben gekregen (kop, romp, achterlijf, maar ook sprieten, kaken, poten, vleugels etc.!) lijkt het bij een bloem niet anders. De bloem zelf bestaat uit gemodificeerde bladeren, die onderling ook een functiewijziging hebben gehad. Als je het allemaal uit elkaar zou kunnen schuiven volgt de één de ander op, terwijl het in wezen dezelfde onderdelen zijn. Behalve de gewone bladeren met bladgroen (met daarvoor vaak ook weer een soort kelkbladeren) zijn er ook bladeren die omgevormd zijn tot bloemen. Meestal bestaat z'n bloem uit kelkbladeren, kroonbladeren, meeldraden en stampers. Vaak zijn de stamper(s) en meeldraden vergroeit tot op één niveau. In het geval van de Grote Leeuwenbek zijn ze wel vergroeid, maar hebben tot niveauverschillen. Het ene type volgt de ander op.

Constructie meeldraden en stamper t.o.v. elkaar
Dat de bloem helemaal is ingericht om zich door een hommel te laten bevruchten (niet letterlijk!!) kun je zien aan de stand van de meeldraden. Als de hommel naar binnen kruipt, wrijft de stuifmeelknoppen langs de harige rug van de hommel. Even later komt die in contact met de stempelkussen van de stamper en de bevruchting heeft plaats gevonden. De hommel kan ook stuifmeel meenemen naar een ander bloemhoofdje of een andere plant. En daar kruisbestuiving veroorzaken, wat natuurlijk voor de genenpoel beter is. Ik weet eigenlijk niet of een Grote Leeuwenbek zichzelf bevrucht.

Het stuifmeel heb ik onder een microscoop bekeken en gemeten. De vorm is langwerpig regentonvormig. In de bolle zijkanten zitten drie groeven. Groot zijn ze uiteraard niet, maar groot genoeg om ze met blote oog te onderscheiden. Ze meten ca. 0,027 x 0,01 mm, doorsnede: 10 - 14 mu (0,01 - 0,014 mm).


Geel stuifmeel van de Grote Leeuwenbek
De totale opbouw van de bloem is erg ingewikkeld, want behalve de normale kroonbladen zijn er ook, zoals ik die noem, schijnkroonbladen. Die zitten als een mantel om de geslachtsdelen heen:

Schijnkroonbladen en stand meeldraden en stamper in rijpe en onrijpe toestand
Al die vergroeiingen en het hommelgebeuren heeft tot doel voor het nageslacht te zorgen. De bloem wordt omgevormd tot een soort harde "peul", waarin tientallen, zo niet honderden zaadjes ontstaan. Uiteindelijk barst de peul open in drie gaten aan het uiteinde. Als je het omkeert vallen de losse zaden eruit en lijkt de lege huls op een menselijke (zo niet alien) schedel!
 
 
 
Zaadpeulen

 

"schedel" van zaadpeul!
( bron: botanischetuinen.nl )


Zaad van Grote Leeuwenbek ( bron: psmicrographs.co.uk  )



dinsdag 17 januari 2017

SPINNEN ! ! !

Onder auspiciën van de Nederlands Entomologische Vereniging organiseerde Oscar Franken en Astra Ooms een cursusdag Spinnen. Deze dag werd gegeven door Peter Koomen, een baardig iemand die nog wel eens op TV te zien is in het programma Vroege Vogels als er iets met spinnen te doen is.

Het is de eerste cursus in een reeks om de amateur- en beroepsentomologen eens over de schutting te laten kijken van andere geleedpotigen (insecten, spinachtigen en schaaldieren e.d.). Peter is arachnoloog  (spinnendeskundige) en ik hou me voornamelijk bezig met kevers.

Het heeft geen pas de cursus te herhalen daar er waarschijnlijk copyright op zit.

De zeer verzorgde cursus heeft voldoende handvatten gegeven om er eventueel verder mee te gaan. Op de cursus zelf werd 's ochtends een overzicht geschetst van verschillende families spinnen en andere erop lijkende spinachtigen.

's Middags zijn we aan de slag gegaan met een binoculair microscoop (binoc).

Ik heb één spin gedetermineerd aan de hand van oefenmateriaal en één nog ongedetermineerde spin uit de collectie van Peter.

De eerste spin was een kruisspinvrouwtje, een wielwebspin. Die heb ik getekend vanaf de onderzijde (zie onder).

De tweede was een moeilijke hangmatspin. Dat heeft me wel een uurtje gekost. Bij een nieuwe groep is het altijd lastig de vakjargon te begrijpen, te vinden en dan ook nog te zien wat je MOET zien. Steeds weer een stapje terug en twee vooruit. Zo kom je er langzaam. De laatste stap was het moeilijkst. Er waren nog twee soorten over met minieme verschillen: Microlinyphia pusilla (Kleine Heidehangmatspin) en M. impigra (Zweephangmatspin). Uiteidelijk koos ik voor de eerste. Beide soorten zijn 3-5 mm.

Bij controle door Peter Koomen bleek ik juist gedetermineerd te hebben. Naametiket bijgevoegd en weer één gedetermineerd. Jammer dat ik hem niet kon houden.

DE KRUISSPIN (Araneus diadematus)

Onderzijde kruisspinwijfje
Het potlood dat ik bij me had bleek een rood potlood te zijn. Geen punt daarmee kan het ook. Als je alle kleur weghaalt is het ook grijs, zie maar:

De grijze variant van de rode tekening.
Als je deze tekening bekijkt zie je twee opvallende organen. Een geslachtsopening (epigyne) met een slurfje in de voorste helft van het achterlijf. En vier tepeltjes aan het uiteinde van het achterlijf (onderaan).

De epigyne is het geslachtsapparaat van het vrouwtje. Het geheel past precies om de mannelijke geslachtsorgaan, de palpen. Het slurfje zal helpen bij het passen, als een sleutel in een sleutelgat. Zo'n slurfje zou je eerder bij mannetjes verwachten dan bij vrouwtjes, maar goed het werkt bij spinnen zo-wie-zo anders. Het mannetje brengt zijn sperma met behulp van de palpen over in de epigyne. Die palpen zitten op sprieten aan de kop van het mannetje.

Voor Nederlandse spinnen is er een goed boekje van Michael J. Roberts. Deze is voor Tirion voor de Nederlandse markt en spinnen bewerkt door Aart P. Noordam, waardoor deze nog beter is dan de oorspronkelijke Engelse versie (meer soorten en geactualiseerd).

 
Een fragmentje uit dit boek over de kruisspin, zie hieronder:


Wat de originele versie wel heeft, dat zijn mooie grote platen! In de Tirion-versie is alles in elkaar geschoven tot wel 9 soorten op één pagina!


Zo'n epigyne ziet er vreemd uit, evenals de palp van het mannetje. Iedere soort heeft zijn eigen vormen en kenmerken, waardoor vergissingsparingen niet snel zullen voorkomen. Ook al, omdat een mannetjesspin zijn leven niet zeker is bij de paring. Een vrouwtje vreet hem zo op.

Mannetjeskruisspinpalp [bron: Araneus diadematus ]
 
De epigyne van een  vrouwtjeskruisspin [bron: Araneus diadematus ]