maandag 21 november 2016

Cattleya maxima in de Hortus Leiden

Afgelopen week veel tijd verloren met de nieuwe upgrade van Windows 10. Niets deed het meer.

Maar nu kan ik weer verder!

Vorige week vrijdag weer een botanische tekendag in Leiden in de Hortus. Samen met drie andere leden van de Vereniging Botanische Kunstenaars Nederland. Het was buiig, winderig en koud, dus bleef ik binnen. Eén van de anderen was zo dapper om buiten te gaan zitten in het monument voor Siebold. Daar zat ze beschut. Naar later bleek is een granieten zitting toch ook wel erg koud en ze kwam verkleumd ter lunchtafel en daarna naar huis om weer op te warmen.

Ik en de andere twee trokken naar de tropen(kas). Daar besloeg je bril meteen en waande je in een nevelig regenwoud.

Ons vorige plekje boven was in gebruik door een schoolklas, dus ging ieder voor zich een plekje in de andere kassen zoeken, op zoek naar een geschikt onderwerp.

Al gauw stuitte ik op een orchidee. Er was genoeg ruimte omheen om te gaan zitten op mijn, nogal gammele, opvouwbare visstoeltje. Maar het ging, mits je niet te schielijk bewoog.

Het orchidee is Cattleya maxima.
Deze soort komt voor in de droge en tropische bossen van Ecuador en Peru.
Geografische spreiding is het overvloedigst in de provincies El Oro, Loja, Santa Elena, Manabí, Guayas en Los Ríos. Afhankelijk van de locatie varieert de kleur van de bloemen. Het is mogelijk om ze in het wild te vinden, maar er zijn er nog maar zeer weinig. De kleuren alba, semialba tinten en coerulea worden uitgestorven geacht in het wild.

Om een idee te geven hoe zo'n plant eruit ziet een foto. De tint komt ongeveer overeen met die van de Hortus. Al was die was sterker magenta-achtig (zoals in de bloem).


Cattleya maxima (bron: slippertalk.com )
Mijn schetsen gaan weer zover als mogelijk in detail. Alleen wat zichtbaar is, is geschetst. Ik had graag nog wat meegenomen om open te snijden, maar ik zag geen Hortus-medewerker om toestemming te vragen. Daarom geen schetsen van het inwendige van de zaadpeul of van de geslachtsorganen in de bloem. Ik kon daar niet bij zonder de peul of bloem te beschadigen.



Cattleya maxima
Die zaadpeul overigens had een bijzonderheid. Dat valt je alleen op als je tekent en heel goed moet kijken: op de bloemstengel zijn, nauwelijks zichtbaar, drie bruinige streepjes van ongeveer 2,5 cm in de lengte van de stengel. Het houdt een centimeter voor de bloem op. Bij uitgebloeide bloemen zag ik dat die stengels op de plaats van de streepjes opzwellen tot een soort peul. De bruine strepen zijn later de plekken waar de peul openbarst en het zaad kan vrijkomen. De constructie is dus al voorbereid op deze taak! Zo ontdek je steeds weer wat leuks.

Detail peul

De zachte potloodschets kwam niet goed over door het scannen. Bovenstaande tekening was verschoten van kleur. De kleurstaal is dus meer magenta en niet paars. Zie hieronder zoals het eerst was. Details waren niet veel beter of zelfs slechter.

Een eerste scan. Niet echt iets om mee voor de dag te komen!
Het vergde veel tijd om dit goed uit te zoeken, maar wel belangrijk. Ik heb nu een standaard scaninstelling op mijn printer/scanner geprogrammeerd. Hiermee moet in de toekomst de meest voorkomende problemen voorkomen worden, hetgeen zeer veel tijd zal uitsparen.



donderdag 10 november 2016

Anijschampignon, ofwel de Akkerchampignon

Er kan natuurlijk geen herfst voorbij gaan zonder tenminste één paddenstoel te hebben getekend. Op mijn fietstocht gister terug uit Gouda zag ik een groepje witte paddenstoelen staan in het gras onder een aantal elzenbomen. Ik heb er twee geplukt, één nog helemaal dicht en één net open.

De open paddenstoel verkleurde snel, van bijna spierwit tot beige met een zweem naar botergeel/oranje-achtig. De gesloten paddenstoel ditto, maar langzamer.

Van beiden heb ik een schets gemaakt. En een sporee van de open paddenstoel.

Een sporee is een sporenafdruk van een paddenstoelenhoed.

Die maak je zo: Je snijdt de hoed van de steel af net onder de lamellen of gaatjes, zodat de hoed vlak op papier kan liggen. Je legt de hoed met de lamellen (of gaatjes) naar onder op het papier.
Dat laat je een nacht rustig liggen.

Ondertussen worden de sporen rijp en vallen van de wanden van de lamellen of wanden van de gaatjes uit de hoed naar beneden op het papier. Daar het windstil is vallen ze recht onder de hoed op een hoopje. Dat hoopje volgt de lamellen, zodat er streepjes ontstaan. Of ze vallen in de vorm van de openingsgaatjes in de hoed.

De volgende morgen til je de hoed voorzichtig op en plak je er een transparant folie overheen (b.v. Boeklon).

Een overzicht van de verschillende detailtekeningen.

Overzicht schetsen
Een getekende sporee met eronder een doorsnede van de stam met twee lamellen.
Die lamellen lopen niet altijd recht door, maar hebben soms inkepingen.
Anijschampignon van opzij met hoed open


Een jonge champignon die nog gesloten is.
Detail van de aanhechting van de lamellen in de gesloten hoed






maandag 7 november 2016

edX Module 2 Observational Drawing

Zoals op 26 oktober j.l. al heb gemeld ben ik begonnen met de edX cursus Natuurhistorisch tekenen.

Module 1 stelde niet zoveel voor, dat was meer een intro op alles en moest je wat spelen met de verschillende grijswaarden c.q. hardheden van je potloden.

Module 2 is interessanter:

Week 2: Observational drawing Introduction to Natural History Illustration methods and demonstration on observational drawing

Er zijn twee opdrachten. De eerste is aan de hand van een object schetsen te maken, maar pas nadat je goed hebt gekeken hoe alles in elkaar steekt. Ook moet je meten en schaduwen aanbrengen in potlood.

edX-foto. Zoiets is de bedoeling

Ik heb drie schetsen gemaakt van, eveneens, een schelp. De hulplijnen zijn na het schetsen verwijderd.

Die schetsen worden steeds beter qua verhouding. De eerste lijkt eigenlijk totaal niet op de schelp. Nummer drie is nog maar 4 mm te laag.

Drie schetsen van een schelp met metingen en verhoudingsgetallen.
 
Op de schets 1 zijn alle metingen aangebracht. Daarna heb ik de hoogte-breedteverhouding berekend:


De werkelijke hoogte van de schelp is 43 mm en de breedte is 38 mm.
Als je dat op elkaar deelt krijg je de verhouding 1: 1,13
De schelp is dus 1.13 x hoger dan de breedte.

Schets 1 voldoet in de verste verte niet aan deze eis, deze is 1,45 x hoger dan de breedte. Dit is gemeten op het papier ( 5,9 cm : 8,6 cm)

Schets 2 komt dichter in de buurt:

Schets 2

Verhouding 47 mm : 52 mm, dat wordt dan 1 : 1,11.

Schets 3 heeft nog een kleine afwijking van 4 mm in de hoogte:

Schets 3
De verhoudingsberekening van schets 3 is als volgt gedaan:

B : H = 10,9 : 11,9 = 1 : 1,09; de hoogte is dus te laag ten opzichte van de werkelijke verhouding van de schelp 1 : 1,13.

De hoogte moet zijn: 10,9 x 1,13 = 12,3 cm
Maar de hoogte is 11,9 mm, dus 4 mm te laag.

De tekening is dus 4 mm te laag ten opzichte van de breedte. Dit moet gecorrigeerd worden, maar als je dat doet moeten ook de rondingen hierop aangepast worden.

Het beste is, als je een object gaat tekenen, eerst de verhoudingen bepalen en daarmee een kader maken waar de tekening in moet vallen.
Eventueel kan je er dan ook een grid in plaatsen, als steun voor verder te tekenen onderdelen.

zondag 6 november 2016

Botanische termen

Met het maken van schetsen als die van Abutilon loop je onherroepelijk tegen het probleem aan hoe een onderdeel genoemd wordt.

Tot nu toe vertrouwde ik op mijn geheugen van de biologielessen van ondertussen een jaar of veertig geleden. Maar de detailbenamingen zijn me toch ontschoten.

Daarom een klein geheugensteuntje voor de onderdelen van een totale bloemplant. De rest komt later wel.

Botanische termen bloem (bron: www.c-v-n.be )

zaterdag 5 november 2016

Abutilon

Afgelopen donderdag, 3 november, ben ik naar Wageningen gegaan voor een tweede botanische tekendag met een andere groep van de Vereniging Botanische Kunstenaar Nederland.

In tegenstelling tot de tekensessie in de Hortus van Leiden vond deze binnenshuis plaats. Lekker rustig met z'n allen rond de tafel en ieder deed zijn ding. Af en toe werd er gebabbeld, maar ook tijden was het stil en werkte ieder geconcentreerd.

Daar ik nog niet de opzet kende ben ik zonder voornemen gegaan. Er van uitgaande dat er altijd wel ergens een plantje te vinden is om na te tekenen.

Dat werd een stukje struik uit de tuin met mooie grote gele bloemen: een Abutilon.
Nooit van gehoord, of eerder gezien. Maar dat is niet verwonderlijk. Ik heb me eerder weinig met planten bezig gehouden.


Abutilon hybrida LUCKY LANTERN (bron: http://planthaven.com )

Nu kun je twee dingen doen. Ten eerste: je tekent of schildert de habitus van de plant en laat de minuscule details zitten die je toch niet op die schaal kunt afbeelden (er vanuit gaande dat je 1 op 1, dus ware grootte tekent).

Ten tweede: Je kunt de plant in haar geheel strippen en zoveel mogelijk details qua opbouw van de plant en de structuur van organen in het bijzonder blootleggen. Daar ik weinig van planten weet leek actie twee mij het meest aantrekkelijk.

Daarmee heb ik een vel in mijn "artist journal pages" gevuld, als nummer 13..

Dit vel (het is ongeveer 22 x 23 cm groot) zie je hieronder  afgebeeld:

Abutilon overzichtstekening

Ik ben begonnen met het blad zo precies mogelijk na te tekenen (eerste kwadrant):


Bladvorm en bladdetails

In dit eerste kwadrant is het blad (in mijn tekenblok, niet op het scherm) op ware grootte getekend, gemeten met een tweepuntige passer. De afstand tussen de twee ingestelde passerpunten is uitgezet op een liniaal. Deze methode heb ik steeds toegepast als er iets aan de plant te meten viel.
De bladrand is bestudeerd en is vergroot in kleine schetsjes naast het blad weergegeven.
 
Ook de aanhechting van de bladsteel aan het blad, evenals de hoek waarmee dat gebeurt. Verder is de soepelheid van het blad (de meest linkse tekening) geschetst.
 
De groene kleuren zijn in het bladoppervlak aangegeven. De bovenzijde blijkt blauwergroen te zijn dan de onderzijde, die meer gelergroen is. Op mijn computerscherm komt dat aardig naar voren.
De bladsteel is aan de bovenzijde roodbruin tot bordeaux-rood, met dito kleur aan de onderzijde, maar dan met heel wazige en kleine verspreide streepjes.
Waarschijnlijk een gevolg van de zon, want ook de bovenzijde van de bloemknoppen hebben die kleur.
Ook is aangegeven wat voor soort beharing waar zit. Op het bladoppervlak zijn er kleine sterretjes van transparant witte haartjes te zien, maar op de nerfonderzijde en de steel wollig wit, maar wel zeer kort.
 
Na het blad heb ik mij gewaagd aan de bloem (rechts, kwadrant 2 en 3). Eerst de totale bloem en naar onderen toe steeds meer in detail, tot aan stuifmeel toe.
De bloembladen zijn niet te vlakken, ze blijven schotelvormig.
 
Om het beter te kunnen zien , volgen hieronder de vergrotingen van die kwadranten (2 en 3).
 
 



Een interessant onderdeel van de plant zijn de stuifmeelkorrels. Deze zijn ongeveer een 1/20 millimeter in doorsnede, maar met een loep goed te zien. Je kunt zelfs in tegenlicht de puntjes waarnemen. Zie de SEM-foto's en mijn microscoopfoto
 
 Als je op internet een foto zoekt van deze pollen dan vind je o.a. deze:
 
 
Abutilon stuifmeelkorrel met tuberkels op bolvormige eilandjes, die weer op een bult staan.
Steve Gschmeissner (bron)

De SEM-foto hierboven is ingekleurd met zogenaamde "valse kleuren". SEM-foto zijn altijd namelijk altijd in zwart-wit. Voor de duidelijkheid worden er soms voor publicaties of tentoonstellingen kleuren aan toegevoegd. Hierboven is gekozen voor blauw met gele punten, maar voor hetzelfde geld kiezen ze voor geel met paarse puntjes als onder is afgebeeld.
Dat kleuren brengt wel een gevaar met zich mee: zeer suggestief.
Men kan in de veronderstelling leven dat ze inderdaad zo gekleurd zijn, of dat er kleurvarianten bestaan.
 
 
Het is dezelfde opname als boven, alleen anders gekleurd.

Echte SEM-foto's zijn zoals gezegd zwart-wit opnamen. Meestal staat er in het beeld de metadata met vermelding van procedure (hoeveel Volt) en bij welke vergroting.
 
 
Ongekleurde SEM-foto (bron: www.researchgate.net )

Deze SEM-foto laat een 550 x vergrote stuifmeelkorrel zien bij 5000 Volt.
Met schaalaanduiding! Daarmee kan ik mijn grootteschatting controleren.

Het streepje onderin is 20 micrometer, dan gaan er 7,3 x 20 mu = 146 mu = 0,146 mm in het bolletje.
Mijn schatting in de tekening was een rekenfout: In de tekening gaf ik voor de doorsnede van een stuifmeel 0,5 mm aan. Dat leek me al vrij groot, maar ik bestede er verder geen aandacht aan. Maar het blijkt een onterechte verschuiving van de komma.

Om dat te corrigeren heb ik onder de binoculair een meting gedaan. In het oculair daarvan zit een micrometer. De uitkomst van de oculairmicrometer was 5 streepjes.
Eén streepje bij een 45x vergroting is 0,011 mm, dus 5 streepjes is 5 x 0,011 mm = 0,055 mm, afgerond 0,06 mm.
Minder dan de helft van de SEM-foto.
 
Dat verbaasde mij en daarom heb ik de meting gecontroleerd onder de microscoop.
Ook daarin is een oculairmicrometer aanwezig.

Het resultaat hiervan  is bij een 1000-voudige vergroting 60 streepjes;
1 streepje is daar: 0,001 mm; dus 60 x 0,001 = 0,06 mm.
Dat komt aardig overeen met mijn binoc-schatting van 0,055 mm.
 
Waarom dat dubbele verschil met de SEM-foto?
Ik kwam op het volgende: De SEM-foto is niet van een Abutilon-stuifmeelkorrel, maar van een Hibiscus mutabilis.
 
Na verder zoeken heb ik wel een foto gevonden van een Abutilon, uit dezelfde bron, ook met een schaal. Bij een vergroting van 1600x.
 
 
Abutilon indicum

Hier is de maat 10 mu en die gaat zes keer in de doorsnede van de opname:
6 x 10 mu = 60 mu = 0,06 mm.

Dat klopt beter!
Overigens zijn er ook grotere en kleinere stuifmeelkorrels. Dat kun je ook zien op mijn microscoop-foto beneden!
 
Het geslacht Hibiscus (of deze soort: Hibiscus mutabilis) heeft kennelijk twee keer zo grote stuifmeelkorrels. Zo leer je door een fout nog eens wat!
 
Toch zijn de foto's eigenaardig. Volgens de metadata in de foto's heb je een 3x zo grote vergroting nodig ( 1600 x tegen 550 x ) om een 2x zo kleine korrel op gelijke grootte af te beelden. De schaal is 20 mu tegen 10 mu. Hoe zit dat?
 
Maar goed, die bolvormige eilandjes zie je niet met een 10x vergrotende loep, maar je ziet wel de staafjes uitsteken.
Een uitdaging is natuurlijk om eenzelfde beeld als in de SEM-foto's te kunnen zien met behulp van een gewone lichtmicroscoop.
Bij een vergroting van 40 x is dit al te zien.
De foto hieronder laat het zien bij 1000x vergroting in fase.
De foto is verder onbewerkt.

Als de korrel vers is, dan is ze lichtgeel doorschijnend, samen lijken ze donkerder geel tot eigeel toe. De stuifmeelknop is dan ook eigeel.
 
 
Stuifmeelkorrel met staafjes op bolvormige eilandjes (foto Bert).
 
Tuberkels zijn hier de cilindervormige staafjes op de bolvormige eilandjes met een plat uiteinde.
 
De stuifmeelknoppen lijken op twee rookworsten die aan één zijde aan elkaar zijn vergroeid. In het midden van de holle kromming komt de draad tevoorschijn. De knoppen barsten in het midden van de bovenkant (dus tussen de twee worsten) open. Het "velletje" krult via de buitenzijde naar beneden weg.
In totaal telde ik 275 meeldraden met knoppen.
 
De stampers zijn er in geringer aantal, slechts 11 geteld. De knoppen van de stampers zijn niet meer dan eenvoudige breed afgeronde schijfjes, die soms wat scheef op de draad staan. Die draden lopen door een buis van samengegroeide meeldraden door. Onderin zijn de meeldraden vergroeid tot een compacte buiswand. Maar naar boven toe splitsen ze in groepen van twee af van de hoofdstam. Tot een aantal, in dit geval, van ongeveer 275 knoppen. Dus hoe hoger je komt, hoe losser de buis wordt en de kans bestaat dat een stamper naar opzij wegvalt. Het merendeel van de stampers blijft echter tot bovenin doorgroeien en dat is ook te zien op alle bloemhabitusfoto's!
 
In het vierde kwadrant zijn nog enige planthabitustekeningen gemaakt om de juiste houding van het blad en de bloem vast te leggen. Zo suggereert de bloemhabitus in het tweede kwadrant dat de bloem rechtop bloeit, maar dat is dus niet zo: ze hangt in een boogje naar beneden. Het blad heeft overigens wel een stijf takje. Hier wordt het hangende karakter veroorzaakt door de kromme aanhechting aan het blad.

Blad- en bloemstand aan de plant, met aanhechtingsdetails.
 
De restanten van de plant zijn bijgeplakt voor later onderzoek.
 

woensdag 2 november 2016

De natuur stilzetten op papier


De titel van dit bericht is tevens de titel van een hoofdstuk geschreven door Hansjorg Ahrens in het Tijdschrift voor Mediageschiedenis , Volume 12 - Issue 2 p. 233- 274   en heeft als ondertitel:
"Wetenschappelijk illustratoren van Naturalis leggen de Dierenwereld vast".

Het artikel is hier te downloaden: beeldengeluid.nl

Het geeft in grote lijnen de geschiedenis van het Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis te Leiden weer en wel specifiek op gebied van de wetenschappelijke illustratie, in dit geval voornamelijk natuurhistorisch. De eerste fulltime illustrator die in 1918 in dienst kwam van het museum was Marinus Adrianus Koekkoek (1873-1944). In 1938 ging hij met pensioen.
Koekkoek is voornamelijk bekend vanwege zijn schoolplaten, die sinds 1914 in de klassen hingen. Dus nog voor zijn aantreden in het museum.
Het werk van M.A. Koekkoek heeft mede daardoor bijgedragen aan  het Biologisch Reveil, de beweging die aan het begin van de vorige eeuw belangstelling wilde wekken voor de natuur. Andere bekende namen van mensen die hierbij betrokken waren, zijn die van  Eli Heimans en Jac. P. Thijsse.

Marinus Adrianus Koekkoek  (bron: naturalis)
Schoolplaat van Koekkoek - Naardermeer (bron: comeniusmuseum)

Eén van de grondleggers van het wetenschappelijk tekenen en wel de meest invloedrijke op het vervolg van de wetenschappelijke illustraties in binnenland, maar ook in buitenland, was Hermann Schlegel, aanvankelijk conservator en sinds 1848 na overlijden van de eerste ( Coenraad Jacob Temminck ) de tweede directeur van het museum.

Hermann Schlegel (bron: naturalis)
Schlegel zag het belang van illustreren nog meer in dan Temminck, maar was niet tevreden over de geleverde kwaliteit. Zo ontbrak er een gestructureerde opbouw in opzet en techniek. Hij vond dat tekeningen voor de overdracht van wetenschappelijke kennis een even belangrijke rol vervullen als tekst. Slechte tekeningen konden de communicatieve waarde van de tekst ondermijnen.
De wisselende kwaliteit werd veroorzaakt doordat er nauwelijks vastgelegde methoden en technieken bestonden voor het maken van natuurhistorische tekeningen.

Om dit te verbeteren loofde het Tweede Teylers Genootschap in 1846 een prijsvraag uit onder Nederlandse onderzoekers. Schlegel greep zijn kans en stuurde een uitgebreid essay in met de titel "Verhandeling over de vereischten van natuurkundige afbeeldingen" met als ondertitel: "Bevattende een antwoord op de vraag: welke vereischten eene natuurkundige teekening moet hebben, om zowel den natuurkundige, als den kunstkenner te voldoen".

Het essay is, na lang zoeken,  te lezen op: babel.hathitrust.org

Het essay van Schlegel, met daarop de gewonnen medaille
Die gouden medaille overigens was gemakkelijk verdiend. Er was maar één inzender en de prijs was verder een uitgave van het essay ( slechts 25 exemplaren! ).
Het is nooit vertaald, terwijl de hele wereld zat te wachten op zo'n richtlijn. De richtlijnen zijn naderhand wel (mondeling?) verspreid door leerlingen van Schlegel.

Het belangrijkste voor ons, wetenschappelijke tekenaars, zijn de tien geboden van Schlegel. Hierin beschrijft hij hoe een tekening tot stand hoort te komen en wat de vereisten zijn om een zo goed mogelijke communicatie tot stand te kunnen brengen tussen de wetenschapper en de lezer (of dat nu een wetenschapper is of een amateur).

Tien richtlijnen voor het maken van een wetenschappelijke illustratie
(volgens Schlegel)
bron: natuurdatabase.nl naturalis


Om een tekening te maken die een betrouwbare afspiegeling is van de werkelijkheid en die voor iedere beschouwer is te begrijpen, dient de tekenaar te werken volgens onderstaande eisen:
De 10 geboden van Schlegel

  1. Het voorwerp moet zo nauwkeurig en natuurgetrouw mogelijk weergegeven worden.
  2. De omtrekken van de tekening moeten duidelijk zijn.
  3. De details van het voorwerp moeten uitvoerig behandeld worden.
  4. Het voorwerp moet afgebeeld worden aan de zijde die de minst mogelijke verkortingen geeft.  Dat betekent meestal in streng profiel afbeelden.
  5. Individuele afwijkingen en onregelmatigheden van het voorwerp moeten niet afgebeeld worden als het om de weergave van de kenmerken van de soort gaat.
  6. De positie van de voorwerpen moet eenvoudig en natuurgetrouw zijn, n.l. vogels zittend, zoogdieren staand, vissen met gespreide vinnen en insecten met gespreide vleugels.
  7. De lichtval moet zo natuurlijk mogelijk zijn, liefst van de zijde invallend en zonder donkere schaduwen.
  8. De wetenschapper die tekeningen laat maken, moet op de hoogte zijn van in de kunst gebruikte technieken en reproductiemethoden.
  9. De kunstenaar die wetenschappelijke illustraties maakt, moet op de hoogte zijn van de eigenschappen, houdingen en wetenschappelijke kenmerken van de voorwerpen die afgebeeld moeten worden.
  10. Wetenschappelijke illustraties dienen onder leiding van een wetenschapper te worden vervaardigd.
Uit: Verhandeling over de vereischten van natuurkundige afbeeldingen, Hermann Schlegel, 1849, Erven F. Bohn
Tauraco macrorhynchus, Yellow-billed Turaco door H. Schlegel (bron: oiseaux.net )